Tijdens zijn muziekcarrière, vanaf eind jaren zestig, speelt Wood met bands als The Birds, The Jeff Beck Groep en The Faces, met Rod Stewart als leadzanger. Rond 1975 komt Wood, na Brian Jones' dood en het vertrek van diens opvolger Mick Taylor, bij The Rolling Stones als gitarist naast Keith Richard. Het leidt tot een hechte samenwerking en een bijzondere vriendschap, intimiteit en veel lol.
Keith Richards noemt echter ook de tussen hem en Wood bestaande rivaliteit. Mick Jagger begrijpt Ronnie's afkickproblemen. Drummer Charlie Watts vindt het een wonder dat Ron zo heeft kunnen functioneren. Ook vriend Rod Stewart blikt met veel plezier terug op hun belevenissen met The Faces. Damien Hirst is blij dat zijn vriend nu de rust heeft om te schilderen.
De interviews, archiefbeelden en unieke muziekfragmenten waarin hij zich nog altijd op de toppen van zijn muzikale kunnen toont, laten Ronnie Wood zien als een innemend en zachtmoedig mens. Hij heeft nergens spijt van en altijd geluk: 'Somebody up there likes me'.
Regie: Mike Figgis