Verplicht vrije seks -

De vogelman

NTR, VPRO

Niet hoeven te werken, dag en nacht discussiëren met gelijkgestemden en elke dag het bed delen met iemand anders: voor het eerst vertellen ex-communeleden over het onwaarschijnlijke leven in maoïstische communes, waar ze in de jaren tachtig een nieuwe mens probeerden te scheppen. En een portret van Thijs van Vuure, die een manier vond om zijn grootste droom te laten uitkomen: praten met vogels.

Verplicht vrije seks

Verspreid over acht communes in Rotterdam, Utrecht en Tilburg, ontstond in de jaren tachtig een revolutionaire beweging die uniek was in de Nederlandse geschiedenis. Niet langer vochten deze ex-Maoïsten tegen de bovenklasse of het imperialisme, neen, vonden zij: De revolutie zit in jezelf. Het kwaad zit niet zozeer in privébezit maar vooral in emotioneel bezit. In het feit dat mensen met 'mijn vrouw' of 'mijn kind' een geliefde tot slaaf maken.

Zij zouden alles anders doen. 'De Nieuwe Mens' scheppen. Een androgyne mens. Een mens die een opvoeding van onderdrukking, rolpatronen en burgerlijkheid zou overstijgen. Om niet opnieuw in de generatieval te lopen, werden alle kinderen ondergebracht in aparte woongroepen, waar de ouders slechts sporadisch mochten komen. De volwassenen praatten ondertussen dag en nacht over zichzelf en hun relaties. En vooral over seks. Over waarom Piet niet wilde neuken met Marie en waarom Marie niet klaarkwam bij Pim. Paartjes of zelfs verliefdheid waren taboe. Elke avond moest je met een ander het bed delen. De bed-samenstelling werd, tijdens een groepsgesprek, centraal vastgesteld. Verplicht vrije seks.

In de radiodocumentaire Verplicht Vrije Seks vertellen de communeleden voor het eerst sinds de sluiting van de laatste commune in 1986 over deze heftige tijd. Hoe ver zijn deze communes nu gekomen met De Androgyne Mens? Wat hebben zij geleerd van al dat werken aan jezelf, je relaties en je seksualiteit. Ook de crèchekinderen komen aan het woord, de producten van dit laboratorium van de Nieuwe Mens.  

De vogelman

 Al vanaf zijn vroege jeugd wilde Thijs van Vuure niets liever dan met vogels praten. Urenlang kon hij op het boerenerf van zijn grootvader zitten turen naar de bosuil in de kastanje, of fluiten naar de duiven bij het kippenhok, in de hoop dat ze niet zouden opvliegen, maar terugroepen. Hij droomde ervan zo vertrouwd te worden met de vogels, dat ze zich zouden laten oppakken en aaien. Maar de vogels vlogen op als hij te dichtbij kwam, geen roodborst, merel of winterkoning beschouwde hem als soortgenoot en geen duif liet zich oppakken, hoe hard hij ook probeerde hun zang te imiteren.

Pas toen hij voor de eindscriptie biologie op de universiteit onderzoek deed naar de taal van zebravinken, vond hij een manier om met vogels te praten. En nu, na twintig jaar zoeken en proberen, weet Thijs van Vuure de taal van de vogels zo goed te spreken, dat ze naar hem toekomen en hem als soortgenoot beschouwen.