Als regisseur Marieke van der Winden (1966) onderzoek doet naar het foute oorlogsverleden van haar grootouders, blijken veel meer familieleden een dossier te hebben. Ze maakte er een openhartige, eerlijke en genuanceerde film over. Wat heeft dit filmproces haar gebracht?

Wanneer wist je: ik duik in dit verhaal?
‘Vrij snel nadat ik hoorde dat mijn opa fout zou zijn geweest in de oorlog, vroeg ik het bij hem na. Hij zette hij me op het verkeerde been door te zeggen dat hij lid was geweest van de NSB, maar dat hij het lidmaatschap voor de oorlog al had opgezegd. Ik dacht: het zal wel een storm in een glas water zijn geweest. Mijn opa overleed in 2005. Vlak voor zijn overlijden kreeg hij een delier, waarin hij allerlei Duitse marsliederen declameerde. Toen dacht ik: dit is misschien wel groter dan dat hij heeft doen voorkomen.’

Wist je gelijk dat het een documentaire moest worden?
‘Nee hoor, het begon privé. Toen ik er met mijn goede vriendin Jessica Gorter (documentairemaker, red.) over sprak, zei ze gelijk: ‘Als jij naar het archief gaat, filmen we dat in ieder geval alvast.’ Ik zei toen gelijk dat ik hier eigenlijk geen film over wilde maken: ik vind persoonlijke films vaak niet goed als de maker niet echt met de billen bloot gaat, dus ik voelde de bui al hangen. Maar toen ik met mijn stiefvader in de archieven was geweest, wist ik dat hier een documentaire in zat. Toen ben ik toch maar begonnen.’

'Die dossiers liggen goed verborgen, zodat wij met z'n allen kunnen blijven denken dat het allemaal wel ‘meeviel’ met onze collaboratie in de oorlog' 

Waarom begon je toch?
‘Er ligt voor zo’n vier kilometer aan strafdossiers in het Nationaal Archief, hè? Die dossiers liggen daar goed verborgen, zodat wij met z'n allen kunnen blijven denken dat het allemaal wel ‘meeviel’ met onze collaboratie in de oorlog. In eerste instantie leefde ik in de veronderstelling dat ik één van de weinigen was met een foute familie in de oorlog. Want de meeste mensen waren goed, toch? Maar door te zien hoeveel dossiers er nog verborgen liggen, realiseerde ik me pas hoeveel nazaten niet weten van foute familieleden in de oorlog.’

Veel van je familieleden wilden niet meewerken aan deze film.
‘Dat was in het begin best ingewikkeld. Ik wilde graag met generatiegenoten uit mijn familie spreken over hoe dit verleden ons beïnvloedt. Daar heb ik iedereen ook wel over gesproken. Op één familielid na, die gelijk met een rechtszaak dreigde. Maar niemand wilde meedoen voor de camera. Daarmee werd natuurlijk gelijk duidelijk hoe groot het taboe en de angst is over dit onderwerp. Dit motiveerde mij om de film juist wel te maken.’

Wat zegt het over jou dat jij dit verhaal wel wil uitpluizen? 
‘Door schade en schande ben ik me in de loop van mijn leven gaan realiseren dat dingen verzwijgen voor mij niet werkt. Ik word daar ongelukkig van. Ik ben ook heel erg allergisch voor geheimen, daar word ik zo onrustig van. Voor mij is dat een hele sterke drive om dit verhaal toch te vertellen.’

Terwijl jouw familie daar misschien een andere kijk op heeft.
‘Ja, zeker. Dat is ook vaak tegen me gezegd: ‘Moet je dat nou allemaal wel oprakelen? Wat heeft dat voor zin?’ Ik heb tijdens het maken van deze film ook vaak gedacht: waarom ben ik nu niet gewoon een film over katten gaan maken? Ik dacht de hele tijd maar die oorlog. Altijd maar die zwaarte, dat vergde veel van me. Ik zou zoiets nooit meer doen. Toch heb ik ook geen spijt dat ik het gedaan heb.’

'Ik had altijd het gevoel dat er iets niet deugde, maar ik kon totaal niet benoemen wat het was' 

Wat heeft het je gebracht?
‘Ik heb het onderwerp kunnen afsluiten. Ik liep jarenlang rond met het gevoel... dat er iets mis was met mij. Ik had altijd het gevoel dat er iets niet deugde, maar ik kon totaal niet benoemen wat het was. En ik denk nu te weten dat het door deze geschiedenis komt. Mijn moeder had dat gevoel ook heel sterk, en dat draag je natuurlijk over aan je kinderen. Het zal altijd bij me blijven horen, maar het voelt prettig om te weten waar dat gevoel vandaan komt. Dat voelt bevrijdend.’

‘Toen ik net begon met deze film werkte mijn man (Sander Snoep, cameraman en regisseur, red.) aan een film over een Joodse verzetsgroep in Bergen. Na de première van zijn film gingen we wat eten met de personages. En zoals dat gaat, vroeg iemand: ‘Goh, en wat doe jij?’ Oh mijn god, dacht ik. Ik vertelde gewoon waar ik mee bezig was. Ze waren heel geïnteresseerd en wilden er meer over weten. Het luchtte zo ontzettend op om hier open over te kunnen zijn.'

Hoe kijkt je familie naar de film?
‘Ja, heel wisselend. Op de première zeiden een paar mensen na het zien van de film: ‘Nou ja, die oorlog en zo…  Daar heb ik maar gewoon een beetje overheen gekeken. Maar ik vond het ontzettend leuk om die beelden van je moeder weer eens te zien.’’

‘Maar ik kreeg ook veel fijne reacties, hoor. Een achternicht had ik graag in de film gewild, zij is Joods geworden en wilde niet meewerken aan de film. Ik had haar ook niet uitgenodigd voor de première. Ik dacht, daar zit ze echt niet op te wachten. Maar een tijdje geleden kreeg ik een appje van haar, dat ze de film heeft gezien in de bioscoop, en er heel blij mee was. Dat vond ik zo fijn om te horen.’

'Ik vond alles gênant. In de eerste versie van de film zag ik eruit als een soort emotieloze pop'

Je was zowel regisseur als hoofdpersonage. Hoe was die rol voor jou?
‘Dat vond ik heel lastig. Ik ben heel moeilijk geweest voor mijn editors. Want... tja, ik vond alles gênant. In de eerste versie van de film zag ik eruit als een soort emotieloze pop: als ik ergens om moest lachen, vond ik het stom. En al het gehuil moest er sowieso ook uit. Niet zozeer vanwege het onderwerp, maar ik ben gewoon ontzettend ijdel, denk ik. Toch zijn mijn crewleden streng voor me geweest. Ik heb geen inhoudelijke onderwerpen gemeden als ik de waarde ervan inzag.’

Wat hoop je dat de film teweegbrengt? 
‘Ik hoop uiteraard dat mensen gaan praten over het oorlogsverleden van hun familie, net zoals ik. Dat ze het monster in de bek gaan kijken. Ik denk dat dat gezond is. Daarnaast hoop ik ook, en dat is ambitieus hoor, dat we als land iets genuanceerder naar ons oorlogsverleden kunnen gaan kijken. Zo geweldig waren we niet, namelijk. Het is heel makkelijk om in zo’n heldenverhaal terecht te komen. Dus laten we alert blijven.’

'Wat had ik gedaan in de oorlog?’ vraag je je af in een eerder interview. ‘Ik zou nooit zeggen dat ik zeker weet dat ik het niet in me heb om monster te worden.’ Hoe kijk je daar nu naar?
‘Je hebt mensen die zeker weten dat ze nooit fout zouden zijn geweest in de Tweede Wereldoorlog, en zeker weten dat ze in het verzet zouden zijn gegaan. Maar hoe weet je dat zo zeker? Ik vind het misschien juist wel verontrustend, als mensen daar zo zeker van zijn. Ik denk dat je je eigen handelen af en toe best wel eens mag wegen en over zulke vragen na mag denken. Ik weet het gewoon niet. Ik ben er ook niet zeker van dat ik een monster zou zijn geweest. Ik heb geen oorlog meegemaakt. Jij ook niet. Weet ik veel.’